Ik kan het me nog goed
herinneren. Het gebeurde op een zonnige dag in juli. Amerikaanse vliegtuigen
vlogen over ons dorpje. Ze lieten dingen uit hun vliegtuigen vallen. Mijn
moeder zei dat het bommen waren. Ik wilde graag zien wat er gebeurde maar mijn
moeder stuurde me de kelder in. Zelf ging ze op zoek naar mijn vader, die
achter ons huis in de velden aan het werk was.
Ik was dertien toen. Ik
zat dagen in dat kleine keldertje, althans zo voelde het.
Mijn moeder kwam nooit
terug en mijn vader ook niet.
Dear Jabalah,
Ik weet niet of we elkaar nog zullen zien. De Amerikanen zijn uit op Al
Quida en ook je vader. Dus zodra de bommenwerpers weg zijn, ga dan naar tante
Aqilah bij de zee. Zorg voor voldoende voedsel en verlaat dit land zo snel
mogelijk.
Ik bid dat je veilig zal zijn.
Goodbye.
Nadat ik eindelijk uit de
kelder durfde te komen, kwam ik in de keuken dit briefje tegen. Boven zocht ik
mijn rugzak op en stopte daar alles wat ik in huis konden vinden aan voedsel en
drinken in. Ik ging op weg, lopend. Het duurde een aantal uur tot ik bij tante
Agilah aankwam. Daar stap ik in een klein vissersbootje.
Ik roeide dagen en
nachten over het azuurblauwe water van de Indische oceaan. De stranden van
Pakistan achter me latend, roeide ik richting het zuiden. Het was een
verschrikkelijke tocht van dagen die ik moest afleggen. Ik wist niet waar ik
heen ging. Ik wist alleen dat ik weg moest, zoals mijn moeder had gezegd. Het
water raakte snel op en het eten ook. Ik raakte steeds vermoeider. Op het
moment dat ik zo zwak was dat ik het niet langer dan een week zou overleven op
zee, zag ik in de verte ineens de lucht iets veranderen. De kleur verder op was
anders. Mijn oma vertelde mij vroeger altijd dat dat betekende dat er land was
daar. Ineens kreeg ik weer energie.
Ik knipperde met mijn ogen.
Boven mij hing een ouderwetse ventilator. De wieken draaiden langzaam rond. Ik
lag op iets zachts. Toen ik eindelijk mijn ogen goed open kreeg, zag ik dat het
een bed was waarin ik lag. Waar was ik? Een meisje, zittend bij het andere bed
in de kamer, legde het aan mij uit. Ze had blond haar en een lichte huid. Ze
was heel knap. Ze vertelde dat ik een paar dagen geleden gevonden was op het
strand hier vlak bij. Ik was op een klein eiland, legt ze me uit, in het midden
van de Indische oceaan. Ze vertelde nog verder, maar ik dreef af. Ik bekeek
haar nog eens goed. Ze had een mooi lichaam van wat ik kan zien onder de grote
witte jurk die ze aan had. Ze was een stuk ouder dan ik was dacht ik, rond de
achttien.
De volgende keer dat ik
wakker werd, lag ik in een ander bed. Dit keer was er een raam in de kamer. Ik
keek naar buiten. Er was een blauwe lucht. Op straat zag ik kinderen vredig
spelen. Ze speelden tikkertje. Toen zag ik iets vreemds. Er kwam een auto
aanrijden. Hij toeterde niet, zoals ze in Pakistan deden, maar hij stopt
rustig. De kinderen gingen naar hem toe en van wat ik kon zien vragen ze of ze
opzij moeten gaan. Maar de man schudde zijn hoofd. De kinderen mochten gewoon
doorspelen hij zou wel een andere weg zoeken. Hij keerde om en reed om via een
andere straat.
Op dat moment vloog de
deur van de kamer open en het meisje kwam naar binnen. Op het dienblad dat ze
in haar hand had lag wat eten. Ze gaf het dienblad aan mij en keek hoe ik het
op at. Ik wilde graag weten wat dat voorval daar net betekende. Ze legde mij
uit dat er in dit dorpje altijd vrede is. “Alle beslissingen die iemand neemt
worden met andere mensen besproken. Het is gebruikelijk hier dat de
autobestuurder en de kinderen eerst met elkaar bespreken wat er aan de hand is
en dat er daarna pas een beslissing wordt genomen.” Ze zei dat de mensen hier
de rest van de wereld verafschuwen omdat er altijd oorlog is. “Ja”, zei ik,
“daar ben ik het mee eens.” Ik legde uit dat de Amerikanen zojuist met
bommenwerpers mijn dorp hebben neergehaald. Ze schudt haar hoofd. “Ja, zeg en
Amerika noemen ze nou een democratie,” zei het meisje.
Het meisje bleek Angelique
te heten. Elke dag kwam ze mij eten brengen op een zilveren dienblad. Ze
verzorgde me met zorgvuldigheid. Langzaam werd ik weer wat sterker. Ze gaf me
ook weleens boeken om te lezen. Allemaal propaganda voor een democratie. Na een
paar dagen vertelde ze mij dat ik voor een rechtbank moest komen. “Waarom?”
vroeg ik. “Omdat iedereen moet stemmen of je mag blijven. Je komt namelijk uit
een land waar oorlog is,” zei ze.
Ik mocht blijven, maar
eigenlijk wilde ik liever weg. Terug naar de andere wereld. Daar had een
democratie tenminste de betekenis die het moest hebben. Namelijk dat iedereen
vrij was om te bepalen wat hij wil. Hier heb je geen keuze om te geloven in een
democratie.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten