woensdag 8 mei 2013

Het imaginair reisverhaal


Ik kan het me nog goed herinneren. Het gebeurde op een zonnige dag in juli. Amerikaanse vliegtuigen vlogen over ons dorpje. Ze lieten dingen uit hun vliegtuigen vallen. Mijn moeder zei dat het bommen waren. Ik wilde graag zien wat er gebeurde maar mijn moeder stuurde me de kelder in. Zelf ging ze op zoek naar mijn vader, die achter ons huis in de velden aan het werk was.
Ik was dertien toen. Ik zat dagen in dat kleine keldertje, althans zo voelde het.
Mijn moeder kwam nooit terug en mijn vader ook niet.

Dear Jabalah,

Ik weet niet of we elkaar nog zullen zien. De Amerikanen zijn uit op Al Quida en ook je vader. Dus zodra de bommenwerpers weg zijn, ga dan naar tante Aqilah bij de zee. Zorg voor voldoende voedsel en verlaat dit land zo snel mogelijk.
Ik bid dat je veilig zal zijn.

Goodbye.

Nadat ik eindelijk uit de kelder durfde te komen, kwam ik in de keuken dit briefje tegen. Boven zocht ik mijn rugzak op en stopte daar alles wat ik in huis konden vinden aan voedsel en drinken in. Ik ging op weg, lopend. Het duurde een aantal uur tot ik bij tante Agilah aankwam. Daar stap ik in een klein vissersbootje.

Ik roeide dagen en nachten over het azuurblauwe water van de Indische oceaan. De stranden van Pakistan achter me latend, roeide ik richting het zuiden. Het was een verschrikkelijke tocht van dagen die ik moest afleggen. Ik wist niet waar ik heen ging. Ik wist alleen dat ik weg moest, zoals mijn moeder had gezegd. Het water raakte snel op en het eten ook. Ik raakte steeds vermoeider. Op het moment dat ik zo zwak was dat ik het niet langer dan een week zou overleven op zee, zag ik in de verte ineens de lucht iets veranderen. De kleur verder op was anders. Mijn oma vertelde mij vroeger altijd dat dat betekende dat er land was daar. Ineens kreeg ik weer energie.

Ik knipperde met mijn ogen. Boven mij hing een ouderwetse ventilator. De wieken draaiden langzaam rond. Ik lag op iets zachts. Toen ik eindelijk mijn ogen goed open kreeg, zag ik dat het een bed was waarin ik lag. Waar was ik? Een meisje, zittend bij het andere bed in de kamer, legde het aan mij uit. Ze had blond haar en een lichte huid. Ze was heel knap. Ze vertelde dat ik een paar dagen geleden gevonden was op het strand hier vlak bij. Ik was op een klein eiland, legt ze me uit, in het midden van de Indische oceaan. Ze vertelde nog verder, maar ik dreef af. Ik bekeek haar nog eens goed. Ze had een mooi lichaam van wat ik kan zien onder de grote witte jurk die ze aan had. Ze was een stuk ouder dan ik was dacht ik, rond de achttien.

De volgende keer dat ik wakker werd, lag ik in een ander bed. Dit keer was er een raam in de kamer. Ik keek naar buiten. Er was een blauwe lucht. Op straat zag ik kinderen vredig spelen. Ze speelden tikkertje. Toen zag ik iets vreemds. Er kwam een auto aanrijden. Hij toeterde niet, zoals ze in Pakistan deden, maar hij stopt rustig. De kinderen gingen naar hem toe en van wat ik kon zien vragen ze of ze opzij moeten gaan. Maar de man schudde zijn hoofd. De kinderen mochten gewoon doorspelen hij zou wel een andere weg zoeken. Hij keerde om en reed om via een andere straat.
Op dat moment vloog de deur van de kamer open en het meisje kwam naar binnen. Op het dienblad dat ze in haar hand had lag wat eten. Ze gaf het dienblad aan mij en keek hoe ik het op at. Ik wilde graag weten wat dat voorval daar net betekende. Ze legde mij uit dat er in dit dorpje altijd vrede is. “Alle beslissingen die iemand neemt worden met andere mensen besproken. Het is gebruikelijk hier dat de autobestuurder en de kinderen eerst met elkaar bespreken wat er aan de hand is en dat er daarna pas een beslissing wordt genomen.” Ze zei dat de mensen hier de rest van de wereld verafschuwen omdat er altijd oorlog is. “Ja”, zei ik, “daar ben ik het mee eens.” Ik legde uit dat de Amerikanen zojuist met bommenwerpers mijn dorp hebben neergehaald. Ze schudt haar hoofd. “Ja, zeg en Amerika noemen ze nou een democratie,” zei het meisje.

Het meisje bleek Angelique te heten. Elke dag kwam ze mij eten brengen op een zilveren dienblad. Ze verzorgde me met zorgvuldigheid. Langzaam werd ik weer wat sterker. Ze gaf me ook weleens boeken om te lezen. Allemaal propaganda voor een democratie. Na een paar dagen vertelde ze mij dat ik voor een rechtbank moest komen. “Waarom?” vroeg ik. “Omdat iedereen moet stemmen of je mag blijven. Je komt namelijk uit een land waar oorlog is,” zei ze.

Ik mocht blijven, maar eigenlijk wilde ik liever weg. Terug naar de andere wereld. Daar had een democratie tenminste de betekenis die het moest hebben. Namelijk dat iedereen vrij was om te bepalen wat hij wil. Hier heb je geen keuze om te geloven in een democratie.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten